Doctoraatsonderzoek UA: ‘Eén op twaalf studenten gebruikte Rilatine®’
ANTWERPEN – Eén student op twaalf gebruikte al eens stimulerende medicatie tijdens het blokken. Dat blijkt uit het doctoraatsonderzoek van Sara De Bruyn (UAntwerpen) van het Departement Sociologie op de Stadscampus. De Bruyn: ‘Maar het is belangrijk te benadrukken dat meer dan negen op tien studenten het middel nog nooit gebruikten.’
Tijdens elke examenperiode duiken er wel verhalen op over studenten die hun toevlucht nemen tot stimulerende medicatie. Rilatine® wordt normaal gezien alleen voorgeschreven voor mensen met ADHD of narcolepsie. In Vlaanderen werd er tot dusver bitter weinig grootschalig onderzoek naar het oneigenlijke gebruik van het middel gevoerd, maar daar bracht Sara De Bruyn verandering in. Onder leiding van de professoren Edwin Wouters, Guido Van Hal en Koen Ponnet analyseerde de sociologe data afgenomen bij ongeveer 36 000 Vlaamse studenten over hun middelengebruik. 3 000 geneeskundestudenten vulden een specifieke vragenlijst in en 33 studenten en 21 huisartsen werden geïnterviewd.
Eén student op twaalf geeft aan ooit al eens stimulerende medicatie te hebben gebruikt om de studieprestaties te bevorderen, zonder dat het in een behandeling (bijvoorbeeld ADHD) kaderde. 3,9 procent zegt dit in de voorbije twaalf maanden te hebben gedaan. De Bruyn: ‘De ruime meerderheid van de studenten gebruikt dus geen stimulerende medicatie, maar aandacht is nodig, zeker bij studenten waarbij het gebruik een gewoonte is geworden.’
De Bruyn zocht naar de risicofactoren: studenten met meer faalangst, uitstelgedrag en academische stress zijn eerder geneigd naar stimulerende medicatie te grijpen. Studenten die van zichzelf vermoeden ADHD te hebben, zonder dat een arts die diagnose effectief stelde, zoeken vaker hun toevlucht tot Rilatine®. ‘Ook de perceptie van het gebruik bij medestudenten vormt een belangrijke factor. Hoe hoger je het gebruik bij anderen inschat, hoe eerder je geneigd bent te gebruiken. Tenslotte vormt een competitief studieklimaat een risicofactor, én de verwachtingen van de student ten opzichte van het middel.’
Dé ‘rilatinegebruiker’ bestaat volgens de Antwerpse sociologe niet: ieder heeft eigen motieven, de frequentie van het gebruik is ook heel verschillend. De Bruyn onderscheidt vier types van studenten die stimulantia gebruiken: het ‘normalisatie’ subtype heeft geen ADHD, maar meent zelf de medicatie regelmatig nodig te hebben om hun concentratieproblemen op te lossen. Sommige studenten beschouwen Rilatine® als laatste redmiddel. Het ‘experimenterende’ subtype geeft aan dat er niet echt een academische nood is om te gebruiken, maar probeert de medicatie uit nieuwsgierigheid. Sommigen gebruiken het product om het studentenleven te vergemakkelijken.
‘Rilatine® is een farmacologisch getest medicijn en velen zien het als veilig en doeltreffend maar de Amerikaanse Food and Drug Administration geeft een ‘black box warning’ bij dit type medicatie. Het gebruik van de medicatie zonder opvolging door een arts is bijgevolg altijd risicovol. Als één op twaalf studenten de nood voelt om deze medicatie te nemen dan is het duidelijk dat dit niet langer een individueel probleem is, maar een structureel maatschappelijk probleem. Oplossingen moeten dus ook het individuele niveau overstijgen. Het publieke debat moet worden aangemoedigd, waarbij de focus op individuele prestaties en competitie ter discussie wordt gesteld en de mentale gezondheid voorop staat.’ (EM /Foto Universiteit Antwerpen)